Verslag van een bewogen reis.
Van vier tot en met achttien oktober vorig jaar waren Jaap Ubbels, Wouter Gomperts en ondergetekende te gast in de Georgische hoofdstad Tbilisi en in Gyumri, de tweede stad van Armenië, om lezingen en (groeps)supervisies te geven. In Tbilisi was dat in het kader van een driedaags internationaal seminar, georganiseerd door de Georgian Psychoanalytical Psychotherapeutic Society en getiteld: ‘Trauma, Ethnicity and War in the Psychoanalytic Room’. In Gyumri was het thema ‘Just like Father’, en stond dus het vaderschap centraal. Hier betrof het een internationale ‘school’ georganiseerd door de Society of Child Psychoanalytic Psychotherapy, de Stavropol Regional Psychoanalytic Association, de Armenian Society for Psychoanalytic Psychotherapy en de Arevamanuk Foundation for Psychological and Social Support. Tot zover de officiële context. Ik zal proberen hieronder een impressie te geven van onze ervaringen en hoop daarbij iets van de diepe indruk over te brengen die deze hebben nagelaten, in ieder geval bij mij en ik denk ook bij mijn reisgenoten.
In Tbilisi, waar we hartelijk werden ontvangen door onze Georgische collega’s, namen ook in Nederland verblijvende Oekraïense collega’s deel aan de bijeenkomsten, dankzij veel organisatorische inspanningen van Jaap en met hulp van het NPaV bestuur en financiële ondersteuning van de Nederlandse Ambassade in Georgië. Ook had een collega de ingewikkelde reis vanuit Oekraïne zelf naar Tbilisi ondernomen. Haar verslag, later die week, van de omstandigheden waaronder zij haar werk in het Institute for Early Intervention in Charkiv op dit moment moet doen, maakte grote indruk. Working under fire, zowel wat betreft de dynamiek inherent aan de therapeutische situatie als letterlijk: voortdurend worden belaagd door Russische drones en raketten. Maar ook de verhalen van de nu in Nederland woonachtige Oekraïense collega’s over het moeten vluchten – het achterlaten van huis, familie en vrienden, de confrontatie met een vreemde omgeving en een onzekere toekomst – raakten ons. Eén van hen kwam naar Nederland met haar negenjarige dochter terwijl zijzelf als negenjarige met haar ouders had moeten vluchten uit Nagorno Karabach, de Armeense enclave die, ironisch genoeg, as we spoke, na negen maanden omsingeld te zijn geweest door het Azerbeidzjaanse leger, dusdanig werd bedreigd dat het merendeel van de 120.000 inwoners op de vlucht was geslagen en Armenië binnenstroomde, uit angst voor etnische zuivering.
Ook onder de Georgiërs was de angst voor Poetins expansiedrift voelbaar. Op een bonnetje van een koffiebar dat iemand me liet zien stond onder het te betalen bedrag: `Fact check: Russia occupies 20% of Georgia.’ De bezetting van Abchazië en Zuid-Ossetië en de oorlog die eraan voorafging bleken inderdaad een open wond. Veel Georgische collega’s hadden er herinneringen aan, zoals we hoorden wanneer we ’s avonds met hen aan tafel zaten.
Gelukkig was het voor ons niet allemaal doom and gloom in Tbilisi, en hadden we ook tijd om door de mooie oude wijken van de stad te wandelen. Jaap en ik vonden na enig speurwerk de ondergrondse illegale drukpers waarmee Josef Stalin en zijn makkers aan het begin van de vorige eeuw hun anti-tsaristische pamfletten drukten. Het huisje dat de onderneming had moeten verbergen maar toch was ontdekt en kapotgeschoten door de politie was ooit herbouwd, en het vooral door Chinese toeristen bezochte museum gaf een curieus inkijkje in de blijkbaar bij sommigen nog altijd levende verering van de latere Sovjetleider.
Dan was er natuurlijk het wetenschappelijk programma. Van tevoren was ik bang dat mijn paper over kinderanalyse in oorlogstijd, over het belang van het blijven adresseren van de (Oedipale) fantasieën van kinderen – versterkt maar niet veroorzaakt door de externe gebeurtenissen – te academisch zou worden gevonden door dit gehoor van ervaringsdeskundigen. Dat was niet het geval, mijn co-referent volgde juist mijn psychoanalytische redenering en in de discussie viel de nadruk op het belang van containment. De klinische seminars leverden een schat aan interessante observaties op. Zo kwam ik veel te weten over de Georgische gewoontes rond zwangerschap, bevalling en kinderopvang (‘Oma! Wie anders?’) – mijn seminars gingen over baby-observatie. Maar Wouter had zijn mooie referaat over etnische verschillen in de spreekkamer nog niet uitgesproken of we werden ingehaald door het schokkende nieuws van de pogroms in Israël. Onze collega die zijn bestaan in Sint Petersburg vaarwel had gezegd uit angst als legerarts naar het front te zullen worden gestuurd en met zijn gezin in Bakoe op emigratie naar Israël wachtte, realiseerde zich dat hij daar voorlopig niet terecht zou kunnen.
In de dagen tussen beide conferenties reisden we met z’n drieën door Armenië. We logeerden aan het mooie Sevan meer en zagen oude kerken en kloosters in een bar landschap. Een Armeense baboesjka leidde ons rond over een eeuwenoud kerkhof en wees ons op de in de zerken gekerfde teksten en afbeeldingen. Hele gezinnen lagen naast elkaar begraven: vermoord door Timur Lenk en zijn trawanten in de veertiende eeuw. De gedachte dat wesindsdien niet veel zijn opgeschoten met onze zogenaamde beschaving drong zich pijnlijk op.
Het bezoek aan het monument voor de Armeense genocide en het daaraan gewijde museum in Jerevan moest toen nog komen. Uit de goed gedocumenteerde tentoonstelling leerde ik dat de moord op de Armeense bevolking door de Turken in 1915 van A tot Z was georkestreerd. Niks spontane uitbarstingen van geweld maar een zorgvuldig voorbereide lynchpartij voorafgegaan door een lange periode van uitsluiting, beperkingen en vernederingen, ondanks – of misschien juist wel dankzij – welke de Armeense cultuur eerst nog tot grote bloei kwam. Foto’s van trotse onderwijzers met hun schoolklassen en van theatervoorstellingen en kunstnijverheidsateliers gaven hiervan een prachtig beeld. Als een tragische illustratie van de vernietigende kracht van afgunst en onverdraagzaamheid was vervolgens te zien hoe dit levendige cultuurgoed en iedereen die ermee werd geassocieerd kapot was gemaakt. ’s Avonds bij een concert door het Armeens Nationaal Orkest vroeg de dirigent een minuut stilte voor de slachtoffers en vluchtelingen uit Karabach.
In Gyumri troffen we naast Armeense deelnemers en enkele Russische collega’s die om politieke redenen niet in Rusland verbleven ook collega’s die daar nog wel woonden en werkten. Zij lieten zich niet uit over de politieke situatie in hun land, waarschijnlijk uit angst voor mogelijke consequenties, en daarmee was de welbekende olifant meteen aanwezig. Heel af en toe was er een opening. Toen een Hongaarse collega – uit onvrede met de politieke situatie in haar vaderland geëmigreerd naar Noorwegen – vertelde over de transgender kliniek waar zij werkzaam is, en de vraag gesteld werd of je in Rusland ook van geslacht kon veranderen, kwam na een korte stilte aarzelend het antwoord: ‘It is possible but our president doesn’t like it’, waarna we gelukkig gezamenlijk even in de lach konden schieten. Maar terwijl ons verblijf in Georgië welhaast doordrenkt was geweest van de oorlog in Oekraïne werd er in Gyumri met geen woord over dit vreselijke conflict gerept. Ook over het passief toezien door de in Armenië gestationeerde Russische troepen (en de rest van de wereld) bij het drama in Nagorno-Karabach werd niet gesproken. Wel huilden sommige Armeniërs er stilletjes om tijdens het afscheidsdiner, dat werd opgeluisterd door een groepje musici dat schitterende en weemoedige Armeense liederen ten gehore bracht.
Hoewel de wetenschappelijke uitwisseling in Gyumri qua niveau zeker niet onderdeed voor die in Tbilisi hadden sommigen last van de conspiracy of silence en probeerden die open te breken, bijvoorbeeld in de teachers’ meeting. Dat had geen effect, het leidde vooral tot nog meer zwijgen van de Russen en een wat beklemmende sfeer. Er werden interessante papers gelezen.
Zo sprak Jaap over de ophef rond het groepsportret van ‘rokende witte mannen’ van Rein Dool, dat op instigatie van een Russische studente enige tijd uit de bestuurskamer van de Leidse Universiteit verwijderd was geweest: Elina’s subjectivation of ‘The uneasy fathers’ – een snedig en actueel betoog met een behoorlijke psychoanalytische diepgang. Maar in volledige vrijheid konden we niet spreken, als zwijgende illustratie van wat slecht vaderschap onder kinderen teweeg kan brengen. Want onze leiders zijn toch eigenlijk ook vaderfiguren, en wat betekent het woord ‘vaderland’? Hadden we dat aspect van het mooie thema ‘vaderschap’ maar kunnen uitdiepen.
De conferentie in Gyumri werd gefaciliteerd door de Arevamanuk Foundation for Psychological and Social Support, een centrum voor psychoanalytische hulp aan getraumatiseerde kinderen, voortgekomen uit een initiatief van Artsen zonder Grenzen na de aardbeving – 25.000 doden, 500.000 daklozen – van 1988. Deze psychoanalytisch opgeleide Franse artsen legden het theoretisch fundament onder de nog steeds bestaande instelling. Eerder waren we in Tbilisi al rondgeleid in een op psychoanalytische leest geschoeid centrum voor kansarme jongeren, onderdeel van de Divine Child Foundation. Met bewonderenswaardige toewijding en idealisme houden onze Armeense en Georgische collega’s deze voorzieningen overeind, vaak onder moeilijke omstandigheden. Waarom vechten wij eigenlijk niet wat harder voor dergelijke centra in onze in vergelijking nog altijd riante omstandigheden?
We waren deze weken bijeen met psychoanalytici en psychoanalytisch psychotherapeuten, werkend met volwassenen, adolescenten en kinderen, zowel in particuliere praktijken als in overheids- en charitatieve instellingen, in person maar ook, gedwongen door omstandigheden, online, laag-frequent vis á vis en hoog-frequent op de bank, pratend en/of spelend. Niet de verschillen waren aan de orde; wat telde was een door ieder gedeelde overtuiging van de grote waarde van het psychoanalytisch denken en handelen. Hieraan, en aan de warmte, tolerantie en hartelijkheid van velen, niet in de laatste plaats mijn reisgenoten, bewaar ik zeer goede herinneringen.
Leontine Brameijer
Januari 2024